Wijl de storm raast

2021
5
Stormhol

Wijl de storm raast

Onze jongste uitstap naar de Mont Blanc had duidelijk sporen achtergelaten. Vanaf nu wilden we meer, veel meer. Het kwam er nu op aan de ontbrekende stukken in de puzzel te leggen...

Ver en hoog, daar hadden we al een beetje ervaring mee. En de voorbije zomer (zomer 1999) hadden Wim en ik bewezen dat lange, zware tochten zeker binnen onze mogelijkheden lagen. Maar koud, echt koud, berekoud en steil, heel steil, daar moest dringend aan gewerkt. Ik had, vooral op de Mont Blanctochten, gemerkt dat zowel mijn vingers als mijn tenen het snelst koud kregen. Als ik ooit eens met diepe koude zou worden geconfronteerd, dan kreeg ik gegarandeerd problemen.

Mijn bergmaatje Roxane wist erover mee te spreken. Op een ongeplande bivak waren een paar van haar tenen ferm onderkoeld geraakt. Nu, jaren later, waren die tenen nog steeds overgevoelig aan koude.

‘Meter, dank je wel voor het lekkere kerstmaal, maar nu moet ik weg, de trein wacht niet.’ Op naar Lauterbrunnen in Zwitserland. Daar met de Jungfraubahn naar het Jungfraujoch (3471 m) en vandaar op sneeuwraketten naar de Konkordiaplatz (2799 m). Vanuit ons tentenkamp of sneeuwhol een poging wagen om de Gross Fiescherhorn (4048m) te beklimmen.

De volgende dag weer naar huis. Als dit plannetje klopte, zou niemand ons tussen de feestmaaltijden van Kerstmis en oudjaar gemist hebben. Winteralpinisme vanuit een hoogtekamp; kan je een betere voorbereiding hebben op een langdurige expeditie in sneeuw en ijs?

35, 36, 37.

Dit zijn de getallen die de weegschaal aangeeft bij het wegen van onze rugzakken. Ezels, ezels, ezels, driedubbele ezels. Zelfs mijn muilezel Bébèr, die 250 kg weegt, mag om goed te zijn niet meer dan 50 kg dragen. Deze rugzakken benaderen bijna de helft van ons eigen gewicht. Moeten we daarmee de berg op?

Christan, één van de Zwitsers die ik vorige zomer leerde kennen in Bivacco Leonessa, zal ons vergezellen op ons koude trainingskamp. Hij kent het gebied en heeft samen met Lukas ervaring met bivakkeren in een sneeuwhol. Lukas heeft het te druk en kan niet mee. Hij stuurde ons op 16 december 1999 dit mailtje:

‘Please, try to contact Christian. Er hat auch alle Ausrüstung die man braucht. But you have to know if the weather is bad in this area (Jungfraujoch, Mönch,etc.) it is not recommendable to climb up there

… We had once a winterstorm at the Mönchsjoch with approx. 220 km/h …

Grüsse Lukas’

Christian is een paar uur later dan voorzien. Door het slechte weer zijn er grote vertragingen bij het spoor. Op het moment dat we het treintje willen nemen naar het Jungfraujoch, hangt een bediende een ketting voor de ingang met het bordje ‘Gesperrt, wegen Wind.’ De krant Tages Anzeiger meldt de volgende dag dat er op het joch windsnelheden van boven de 240 km/u werden gemeten. Daaraan zijn we dus ontsnapt. Was Christian op het afgesproken uur aangekomen, dan waren we boven geweest.

Niet gedraald. We zijn niet naar Zwitserland gekomen om de krant te lezen. Na een goede analyse van de weersverwachtingen trekken we met de auto van Christian naar een plek waar het minder hard waait. Een tandradtreintje en een sneeuwmobiel zijn onze mechanische vervangers van hooggebergtedragers. Toen we een lift vroegen aan de man in de sneeuwmobiel zei die dat hij geen tijd had omdat hij aan de sneeuwpistes moest werken. Na een halfuurtje kwam hij ons achterna. ‘Ik zie dat jullie het menen,’ lachte hij, ‘stap maar in.’ Eentje in de cabine en Wim en ik achterop bij de rugzakken.

Het is al laat in de namiddag, het duister valt, opschieten. Ik zorg op de brander voor eten en drinken. Wim en Christian graven in de flank, net onder de bergtop, een gat van 3x2x1 meter, het dak min of meer koepelvormig waardoor de zijkanten slechts 0,75 meter hoog zijn. Eens de ruimte groot genoeg is, leggen we onze spullen erin en maken we de voorwand dicht met sneeuwblokken. Het overtollige klimmateriaal brengen we onder in onze TNF V-25-tent. Het gat waardoor we naar binnen kruipen, maken we achteraf dicht met mijn rugzak.

Van dan af aan heb ik niets dan goede herinneringen aan deze trip. Christian is de beheerder van de voedselvoorraad. Wim zit in het midden met het MSR-vuur tussen zijn benen. Ikzelf ben sneeuw- en ijsschepper van dienst. Mijn kant van het hol is het laagst en daarom halen we hier de sneeuw weg die we nodig hebben om te koken.

De samenwerking is prachtig, gewoonweg het principe van ‘zes handen, één hoofd’. Alsof we nooit anders hebben gedaan, verlopen alle taken goed, eenvoudig en kalm.

Als je elk slechts twee vierkante meter per persoon ter beschikking hebt, blijft er natuurlijk maar weinig plaats over om gek te doen. Sneeuw smelten, kaas ontdooien, potje koken, hol verluchten, bedje spreiden, slapen en weer alles van vooraf aan, het loopt gewoon perfect.

Ondertussen blijft het sneeuwen met grote dikke vlokken. Uren en uren aan een stuk. ‘s Morgens word ik wakker met een piramide van sneeuw op mijn voeten. ‘Kijk, Wim, de Alpamayo.’ Daar staat zowaar een maquette van de berg van mijn dromen, mijn absolute nummer één. Nu verschijnt dit juweel niet aan , maar op mijn voeten. ‘Moeder, waarom leven wij?’ In twee nachten valt er anderhalve meter sneeuw. Intussen jaagt de wind nog steeds aan ongeveer 100 km/u over de bergen. Als we even uit het hol willen, moeten we de uitgang steeds hoger boven het oorspronkelijke niveau maken. We voelen ons echte sneeuwmollen. Uit het hol raken lukt slechts mits een duwtje van onderuit.

De ideale temperatuur in een sneeuwhol is 0 °C. Door het koken en onze eigen warmte druppelt er toch soms wat smeltwater op ons materiaal. Goed ventileren is dan ook de boodschap. Wim is er als de dood voor dat zijn slaapzak nat zou worden. Hij is van nature maniakaal en de extreme omstandigheden versterken deze eigenschap. Ik probeer hem te bedaren en stel dat een paar druppels water nu ook zo erg niet zijn. ‘Ik weet het,’ zegt hij, ‘jij geniet er meer van.’

’s Nachts word ik met een schok wakker. ‘Wat is er?’ ‘Mijn schouder doet zeer.’ ‘Of ben je benauwd?’ ‘Bah nee, benauwd? Ik ben niet benauwd, ’t is hier benauwd.’ Het is mijn taak om met twee telescopische stokken aan weerszijden van het hol de luchtgaten open te houden. Terwijl wij dommelden, sneeuwden die potdicht. Stel dat we hier gestikt waren, dan hadden de reddingsdiensten voor een serieus raadsel gestaan. Behalve de chauffeur van de sneeuwmobiel is er niemand op de hoogte van waar en hoe wij aan het bivakkeren zijn. Pas in de zomer, als de dikke sneeuwlagen afsmelten, zou men onze dode lichamen kunnen vinden.

Maar, hoera, we leven nog en onder een stralende zon stappen we het hele traject dat we gelift hebben op onze sneeuwraketten naar beneden. Door de enorme massa vers gevallen sneeuw zakken we nog altijd tientallen centimeter diep. Puffen, blazen, zweten en werken als natiepaarden. Als je omvalt, lukt het door de loodzware rugzak niet om alleen overeind te komen.

In het dal wacht nog een ijskoud werkje. We moeten de auto van Christian uitgraven. Al een geluk dat we goed hebben gekeken waar we hem hebben achtergelaten. Alle auto’s zijn immers onder zo goed als identieke sneeuwhopen verborgen. Het motorgedeelte zit vol opgewaaide sneeuw. We prutsen, soms met blote handen, om alle onderdelen sneeuwvrij te maken. Mijn vingertoppen raken bevroren. Goede les, nu weet ik hoe dat aanvoelt. In het vervolg te vermijden.

De koudetraining is schitterend verlopen. Op naar de volgende stap in onze ontwikkeling. Ver, hoog en koud. Dat lukt al aardig. Er mankeert nog één blaadje en we hebben een klavertje vier. Als we nu nog leren klimmen in steil ijs, dan kunnen we waar ook ter wereld ons geluk beproeven...